Afwijkingen aan de arm(en)

Bij een congenitaal reductiedefect ontbreekt er een gedeelte van de arm of is die niet tot ontwikkeling gekomen. Bij een armamputatie mis je een deel van de arm door een ongeluk, infectie of tumor.

Het Revalidatiecentrum van de Sint Maartenskliniek heeft een team van specialisten klaar staan om je zo optimaal mogelijk te behandelen bij aangeboren afwijkingen (reductiedefecten) of verworven afwijkingen (amputatie) bij je arm(en).

Heb je een aangeboren defect aan je arm, waarbij een gedeelte van die arm ontbreekt of niet tot ontwikkeling is gekomen? Dan spreken we van een congenitaal reductiedefect. De arm is korter dan normaal en ziet er anders uit. Het ontstaat al vroeg in de zwangerschap. De oorzaak weten we vaak niet.

Heb je een verworven defect aan je arm, waarbij een gedeelte van die arm bijvoorbeeld door een ongeluk, een infectie of tumor ontbreekt? Dan spreken we van een armamputatie.

Klachten en verloop

Met een aangeboren of verworven aandoening aan je arm, heb je goede mogelijkheden om gewoon mee te kunnen doen in de maatschappij; met of zonder een armprothese. Dit hangt ook af van de lengte en vorm van de korte arm en of één of beide armen zijn aangedaan.

Op latere leeftijd kunnen kinderen soms klachten ervaren, zoals:

  • Een scherpe overgroei aan het uiteinde van het bot.
  • Overbelasting van de niet aangedane zijde of van de wervelkolom (in een latere fase)

Bij een amputatie kun je bovendien ook last hebben van:

  • Fantoompijn of fantoomgevoelens. Je hebt dan gevoelens in het deel van je arm dat er niet meer is.

Prothese

Bij het vroeg starten met het gebruik van een armprothese leert het kind wennen aan verlenging en verzwaring van de arm en deze spelenderwijs in te schakelen. Om de sensomotoriek (het ontwikkelen van gevoel) te stimuleren, is het nodig dat een het kind ook leert te functioneren zonder een prothese.

Soms kiezen ouders er bij jonge kinderen voor om geen prothese aan te meten. Ook dan is het belangrijk dat het revalidatieteam de ontwikkeling van het kind blijft volgen om tijdig te kunnen helpen bij optredende problemen in het dagelijks functioneren. Veel kinderen kunnen ook goed functioneren zonder het dragen van een prothese. Bij het doen van activiteiten met twee handen is dan soms een ander hulpmiddel nodig, bijvoorbeeld een fietsaanpassing op het stuur of een blokschaar.

De diagnose voor de behandeling

Doorverwijzing

1

Vraaggesprek en lichamelijk onderzoek

2

Revalidatieplan

3

Behandelingen